Poëzie

Op deze pagina een selectie van gedichten die in de afgelopen jaren ontstonden. Ik schrijf over verschillende, vaak persoonlijke en religieuze onderwerpen. Je leest hier wat oudere gedichten, waarin ik nog zoek naar mijn poëtische stem

Op dit moment werk ik aan een nieuwe, literaire dichtbundel. Hierin zullen de gedichten verder ontwikkeld zijn, in een meer volwassen verbeelding. Mogelijk komt deze in 2026 uit. Opnieuw bij Uitgeverij Anderszins. Op deze pagina geen gedichten uit deze geplande bundel

Kijk op de pagina Beeldpoëzie voor gedichten samengaand met een kunstwerk (ik ben ook kunstenaar), of geïnspireerd door een kunstwerk

Het park

Gerhard Richter schildert soms realistisch en soms
abstract. Net als het park, het is een roes met op elke
vierkante millimeter een feit, nee kleiner nog, in
brede omspansels de route van hier en nu

en eindeloos. Sterk ook, de kleur groen is de sterkste
die er is. Het waait nooit weg. Het haalt en brengt mij
naar de bank. Richter zwaait naar me, ik ren stil.
Als eenzaamheid gezalfd werd was het hier.

Ik tekende er Jezus aan het kruis. Vijf keer was genoeg.
Ik schreef er bij: Mijn God, mijn God, waarom hebt gij
mij verlaten? In deze tuin verzamel ik de spijkers,
de groeikracht van de schepping overstijgt de dood

die nooit bedoeld was voor de eeuwigheid,
ik zie het aan de gele sprietenblaadjes van de
paardenbloemen, zij kondigen het leven af en aan
het water vormen bomen echobeelden tegen lucht,

het licht is teruggekeerd omdat dat zo besloten lag,
al toen ik tekende en toen Hij er was en stierf enzo.
Argeloos de hondjes op het pad, met baasjes aan de lijn.
Zachter dan een briesje voelen de atomen op mijn huid.

God

Zoals de blaadjes van een bloem
chrysantenwit met zon
een zilveren ziel

je blik ontkwijnt mijn stof
en vloeit mijn tegendelen heel

jij wezenswitte woning
waar ik weet

en rust

en

Aangeroepen

Zo aangeroepen door het Licht
dat de wet van onomkeerbaarheid
weerloos wordt
en aardedonker zwaartepunt
thermiek voortbrengt
een onomwonden nieuwe lichaamstaal
slaat haar ogen open
zo te worden opgewekt
en gaan

Druppels

Volmaakt als druppels: ogenblikken die kloppen
Zou opstanding zijn zoveel druppels dat het gaat stromen
tot er geen houden aan meer is

Uit Water

Er filtert stem
als lichtval in mijn huid

Zo zal het zijn
als u die zuiver water bent
mij vindt

en met mij onder gaat
verpurperd wordt

mij tot het einde
van de tombetijd
omkomt

Zo zal het zijn

totdat u mij
uit water schept
herschept

uit fluisterende overvloed

en opheft
naar de zon

L’chaim

Doop

De hand die liefde geeft
is het begin en einde

is zintuig van de heelheid
is huid van teder woord

Zij maakt de dauw tot sterren
en geeft ons licht uit onschuld

Het hart dat liefde geeft
laat ons als lied herboren

in eeuwg ochtendgloren
nog voor de eerste adem

ontluiken in het water
ontwaken als een kind

(Gepubliceerd in PKN Kerkinformatie, April 2008
Bij een kunstwerk van Judy van Vliet)

Herbergzaam

Deze plek, de warmgrijzige
heide met een vermoeden van paars
en een bonkige zachtheid
geruststellend als vaderlijke knikjes

Deze plek onder de langzaamaan
ontketenende meizon die onverwacht
en volkomen samenvalt
met aangekomen zijn

na vergeefs nagejaagde oorden
en ongastvrij bevonden luchtkastelen
argwanende pleisterplaatsen

Het is hier, lichtgevend beige gras rijst op
als een aaibare Geest Gods
waartussen zich eeuwige liefde nestelt,

Deze herbergzame aardehemel
waar U mij bezielt, waar ik werd
verwacht en gestild

Kind in Horst

Als je dan in het heilige der heilige naar binnen ging
en er al een paar strobalen weg waren
dan ging je bouwen
hutten, doorgangen, hoogtes, laagtes
Je droomde een leven
waarin alles mogelijk was
opgewonden ogen en wangen
sjouwen, spelen in de loods

Als je dan de kleine schuilplaats opzocht
achter de bank, een lege wasmiddelemmer
vol met stofjes
dan ging je knippen,
naaien, passen, popjes, poppen,
kleertjes, kleuren, restjes
Een wereld als een regenboog
werd je eigen minimode

Als je dan met klaterende blik tussen de eenden stond
onafzienbaar weids gekwaak
om ze te vangen
zij aan zij met broers en papa, wit gewoel,
in de wagens, spel en werk
En dan zijn ze weg
en hoorde je ze jaren later
nog steeds snateren in je ziel

Als je dan naar het groenbeschutte kerstfeest ging
zondagschool met mandarijn en boekje
dan ging je zingen
’t was nacht in Bethl’ems dreven
Je droomde dat leven
opgewonden ogen en wangen
stro in de kribbe
en jij op die eeuwige plek

(Gepubliceerd in de bloemlezing: “Wie zag ooit witte pauzen? Ermelo in gedichten” 2019
Uitgeverij Anderszins >>)